Basisonderwijs
Uitgangspunten basisonderwijs | klas 1 t/m 6
Je kind zit tijdens de onderbouw de hele schooltijd met dezelfde groep. De intentie van de leerkracht is om voor zover mogelijk elk jaar met de groep mee te gaan. De klassenleraar speelt een centrale rol in het volgen en begeleiden van de ontwikkeling van de kinderen. Elke klas heeft zijn eigen vertelstof, die aansluit bij de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de leerlingen.
Leerplannen
Klas 1Klas 2Klas 3Klas 4Klas 5Klas 6
De bewegende klas
Om veel bewegen in de praktijk mogelijk te maken, is een grote vrije ruimte nodig. Kinderen zitten daarom niet langer op stoeltjes achter tafels, maar krijgen een eigen zitkussen en delen een houten bank. Met deze banken zijn verschillende opstellingen te maken. De dag kan starten met een parcours gemaakt van de banken, balk en kussens, waarin de evenwichtszin en de tastzin worden gestimuleerd. In dit parcours oefent je kind samenwerken en gericht bewegen.
Vervolgens bepaalt de vorm en inhoud van de les de opstelling van het klaslokaal, een kring, een rij-opstelling of een groepsopstelling (zonne-opstelling). Bij alle drie de werkvormen blijven de kinderen de leerkracht van top tot teen zien. Meestal komen alle varianten voor in één periodeochtend waardoor je kind nooit lang in dezelfde houding zit.
Een bewegende klas maakt een vierkante klas rond; iedereen zit vooraan en kan elkaar zien en ervaren. Dit versterkt het groepsgevoel. Je kind kijkt niet alleen naar de leerkracht, maar ook naar de andere kinderen. De kinderen leren om ruimte te geven aan elkaar, zelf oplossingen te bedenken, initiatief te nemen en een eigen mening te geven. De bewegende klas stimuleert bovendien de creativiteit van de leerkracht in het gebruik van nieuwe werkvormen.
Tevens vergemakkelijkt het de overgang van de kleuterklas, waar vrij bewegen en spelen de norm is, naar de eerste schoolklas waar kinderen ‘ineens’ veel meer zitten.
Periodeonderwijs
Een periode-ochtend kan op verschillende manieren ingedeeld worden. In oefenen van lezen, spellen, rekenen, zingen en reciteren. Hoofddoel van een ochtend is 3 á 4 weken lang te werken aan één hoofdvak. Wat de ene dag als beeld is neergezet, wordt de volgende dag meer bewust en concreet uitgewerkt. Het onderwerp wint aan diepgang en je kind kan zich er grondig mee verbinden. De eerste jaren zijn dat taal, rekenen en heemkunde. Vanaf klas 4 wordt aardrijkskunde en dierkunde gegeven, vanaf klas 5 plantkunde en geschiedenis. In klas 6 komen daar meetkunde, natuurkunde en mineralogie bij.
Vaklessen
Naast het periodeonderwijs zijn er de verschillende vaklessen volgens een vast weekrooster. Deze vakken spreken meer het gevoel en de wil tot handelen in je kind aan. Hij krijgt dan geleidelijk steeds meer te maken met verschillende vakleerkrachten.
Naast Nederlands leert je kind de basiskennis van het Engels. In de laagste klassen vooral via liedjes en spelletjes. Het belangrijkste is het stimuleren van de klanknabootsingen van een vreemde taal. Vanaf de vierde klas wordt het leren van de vreemde taal bewuster gemaakt.
Door de specifiek kunstzinnige vakken als (vorm)tekenen, schilderen, drama en muziek ontwikkelen de kinderen hun gevoel voor schoonheid. De lessen houtbewerking en bewegingsvakken (euritmie en gym) oefent een kind zijn wilskracht en zijn sociale en lichamelijke vermogens.
De verschillende vakken zorgen voor een mooi ritme op een dag wat betreft inspanning en ontspanning.
Leerlingvolgsysteem
De leerkrachten volgen gedurende het jaar de kinderen. Zij observeren je kind, zien hoe hij meedoet en hoe hij omgaat met zijn opdrachten. Dat wordt bijgehouden in het leerlingvolgsysteem. Twee keer per jaar worden de CITO toetsen afgenomen en deze gegevens worden verwerkt in het leerlingvolgsysteem.
Ouderavond / Oudergesprekken
Twee keer per jaar zijn er ouderavonden. Je krijgt als ouder een algemeen beeld van hoe het met de klas gaat en de komende activiteiten. Ook zijn er twee keer per jaar oudergesprekken, waarbij je informatie krijgt over de individuele ontwikkeling van je kind.